|
Daar rijdt mijn trein, mijn laatste stap
naar vrijheid: eindelijk ontsnap ik aan de godverlatenheid, aan de zich voortslepende tijd, aan deze wieg van alg en drab. Ik heb een vreemde eigenschap waar ik naar snak, die ik niet snap, waar ik van houd én onder lijd. Daar rijdt mijn trein. Staal krijst op staal. Ik zet me schrap. Dit voertuig van mijn ballingschap dat al mijn grenzen overschrijdt; het is een ongelijke strijd, die ik verlies. Ik ben te slap. Daar rijdt mijn trein. |
|