Opgewassen
Bij het gillen van een sirene schiet ik overeind. De ambulance achter de beslagen ruiten verdwijnt snel via de Waterlinieweg. Vast alweer een steekpartij. Ik stap uit, steek mijn handen in een slootje dat niet zo stinkt en was mijn ogen. Met mijn trui dep ik ze provisorisch droog. Dat oranje lantaarnlicht zal best goed zijn voor de dieren, maar het werpt een onwerkelijke gloed over de stad. Vannacht begint de wintertijd. Wat een idioot toeval. Ik doe mijn horloge af en draai de tijd terug. Niet voor 2050, en niet verder dan Utrecht, stond altijd op de kaartjes. Maar het water steeg veel sneller dan de poolkap smolt en midden in de nacht moest ik naar buiten. Het was winter en het goot. De rivier aan de ene kant, de zee aan de andere, we konden alleen naar het oosten, hogerop waar het hopelijk droog was. Nu staat er een ringdijk om de stad en zie je niks meer van de troep, maar wat ik aantrof vergeet ik nooit meer. De ravage in mijn geheugen overschaduwt vaak de boomgaard in het dorp, de zon met een boek, en later het meisje dat me streelde. |
Aan alles zag je dat de stedelingen waren overvallen. Gestaalde auto's dobberden rond en zeewater perste zich tussen flatgebouwen door. De camerateams op de Heuvelrug brachten het vanaf drones in beeld. Al dat werk dat politici daarna deden, om de Veluwe niet vol te bouwen, om de natuur niet te haten, om de vogels en de mensen weer naar de stad terug te halen. Hoogbouw is hier nu definitief doorgebroken: huizen staan op palen en flatgebouwen moeten de onderste twee verdiepingen volstorten met cement.
We hadden al een huis gekocht. Ik zie haar nog lopen op het pad naar de voordeur. Ik rook de kamperfoelie en zoende haar. Daarna maakten we de voordeur open, stommelden we de trap op en vierden we de liefde op de kale vloer. We hadden geen buren en konden geluid maken, eindelijk na al die geheimzinnigheid bij haar thuis, die ook wel opwindend was. De geur van kaal hout en de verhuisdeken met de waaierende haren. Na het loeiende alarm sprong ze in de auto en trok ze op de achterbank haar warme kleren pas aan. Haar pyjama propte ze in de noodtas met voedsel en kleding. Je krijgt stijve spieren van slapen in een auto, ook als je de bank platgooit en de stoelen achterover, maar toch duurde het eeuwen tot we een woning kregen toegewezen. |
Nog steeds is er veel onrust in de stad. Er was genoeg werk in de bewaking. Ze hield wel van mijn spieren, die groeiden met de week. Er beweegt iets in de tuin. Een kat activeert een bewegingssensor. Dat ze dat nu nog niet hebben opgelost, bedenk ik, vlak voor de klap tegen mijn hoofd. In de auto hoor ik mijn telefoon rinkelen. Mijn vrouw. We bellen elke nacht. Een soort dodemansknop. Weerloos laat ik me meeslepen naar de sloot die niet zo stinkt. Terwijl ik alsnog verdrink, hoor ik mijn auto wegrijden en daarna mijn telefoon rinkelen op het asfalt. In elk geval zullen ze me vinden.
Utrecht, 15 maart 2024 |