Het allerlaatste afscheid
Net als het me haast te guur wordt op het Amsterdamse plein zie ik Elske lopen. Het café was haar voorstel, de ontmoeting was mijn idee. Zij woont hier nu, in de stad met de magische bijklank. Ik reis zo weinig met de tram dat het allemaal bijdraagt aan de betovering. Over de bruggen, langs een grote boekwinkel, en overal studenten, ondanks de snijdende kou. Ze geven de stad hun energie. Het is al een paar jaar geleden, onze laatste keer. Nieuwsgierig nemen we elkaar op. Een groet, een knuffel en drie voorzichtige zoenen voordat we naar de beschutting vluchten van de afgesproken plek. We warmen onze handen aan de koffiemokken en leunen naar elkaar toe om verstaanbaar te zijn in het geroezemoes. De akoestiek van het metershoge plafond helpt niet mee. Een hele zijwand is van glas. Sneeuwvlokken ontnemen ons het weidse uitzicht op het IJ, maar ook deze huiselijkheid heeft wel een charme. Ik begrijp haar keus, voor zover ik ooit al iets van haar heb begrepen. Het is tenslotte niet voor niets uitgegaan. De breuk verliep bepaald smerig. We woonden al half samen en vreeën om de andere dag, maar steeds meer werd onze seks de enige taal die we nog spraken. Ik was met mijn hoofd bij mijn nieuwbakken studiegenoten en zij dacht waarschijnlijk aan de collega met wie ze nu getrouwd is. De ironie is natuurlijk dat zij nu ook studeert en dat mijn vriendin in het buitenland zit voor een stage. Dat laatste vertellen we elkaar voordat we afrekenen en opstaan. Het boerinnetje is nog altijd niet bang voor de elementen. Ik stoor me nog steeds aan haar dikke glazen en haar wipneus. |
Bijna als vanzelf slaan we onze armen om elkaar heen terwijl we door de straten van de hoofdstad slenteren. In elk geval helpt het tegen de gladheid en het voelt vertrouwd. Ze vraagt nu pas hoe het met me gaat.
‘Ik voel me een beetje alleen,’ antwoord ik. Een onafhankelijke vriendin heeft zo zijn prijs. Elske houdt me nog iets steviger vast. Ik stoor me nog steeds aan haar dikke glazen en haar wipneus, maar de winter doet zijn werk en in de schemering is alles mooier. Ze ziet er ook echt beter uit dan toen we elkaar leerden kennen. Ze is de oudste van twaalf kinderen en er was weinig geld voor kleding, maar, uiteindelijk, naakt en zonder haar bril kon ik haar niet weerstaan. En zelf was ik trouwens ook een lelijk eendje. Tot mijn stomme verbazing raak ik opgewonden van de pure nostalgie. Boven op de brug bij de Prinsengracht kijken we elkaar aan. We omhelzen elkaar en dan is er ineens de eerste zoen, ons nieuwe overspel, ik had hem tegoed, dat voel ik nu pas. Een beetje geschrokken vraagt ze of ik dit wil, want zij wil het niet, maar toch wel, en ik ook. Alleen zoenen, echt, en strelen, maar wat valt er nou te strelen met die dikke winterkleding aan? Ik voel haar vertrouwde tong teder langs de mijne duwen, zelfs dat herken ik. Mijn handen steek ik in haar kontzakken. Zachtjes kneed ik haar billen. Half onder de sneeuw liggen mijn handschoenen, steeds witter in het schijnsel van de lantaarnpaal. Utrecht, 9 maart 2021 |