Eigenlijk leidt het me te veel af, maar toch zit ik aan mijn bureau te luisteren naar het Mariakören dat Lullabye van Billy Joel zingt. Het Dormi Jesu van John Rutter dat eerder op dezelfde playlist stond, was gelaagder en werd ook gevoeliger gezongen. Virtuoze kerkorganisten die christelijke popmuziek desalniettemin in stijve vierkwartsmaten hakken, daar heeft dat Mariakoor wel iets van weg, al ontbreken de gemeenteleden die er een halve tel achteraan sukkelen.
Mijn gedachten dwalen af naar Dekoor, dat hetzelfde slaaplied zong in de tijd dat ik mijn vrouw leerde kennen. Close harmony en theater, maar zij brachten het, nog voor ze de toppen van hun roem bereikten, als fonkelend rustpunt in een setlist waar de jeugdige viriliteit vanaf spatte. Destijds was het zo’n beetje de enige muzikaal verfijnde extravagantie die ik kende, en die ik me kon veroorloven. Op een haar na lag hun niveau toen zelfs binnen mijn eigen bereik. Het zou de eerste keer zijn geweest dat ik eindelijk iets kon gaan maken waar ik ook graag zelf naar luisterde; een apotheose waar ik uiteindelijk pas aan toekwam nadat ik, mede dankzij mijn dochters, persoonlijk had afgerekend met die onuitroeibare onsterfelijkheidsmythe van de jeugd, voor zover ik tenminste wist.
Ik had de playlist ooit gevonden via mijn huisgenoot, die er wel een consequente muzikale smaak op nahield, maar anderzijds ook Toon Tellegen las. Het is voor mij nooit een reden geweest om online met mijn literatuurkennis te wapperen, al was het maar vanwege het luchtje van zelfverheerlijking, dat boeken sneller in zich opnemen dan liedjes. Anderzijds: iets te vaak hadden flauwe verhaaltjes me even uitgewoond achtergelaten als de meeste popmuziek. Maar daar kun je in ieder geval nog op dansen. Toch zie ik het hiernamaals liever voor me als een eeuwig hoorcollege Engelstalige literatuur dan als een oneindige concertserie door alle negen engelenkoren, met of zonder beat.
De muziek had me tot in mijn buik geraakt, maar de literatuur had me de ogen geopend voor de mens. In sentimentele buien vormen Engelse kerkkoren en majestueuze orgelmuziek nog weleens mijn guilty pleasure. Ik hoop maar dat ik nooit voor het blok zal worden gezet.
Mijn gedachten dwalen af naar Dekoor, dat hetzelfde slaaplied zong in de tijd dat ik mijn vrouw leerde kennen. Close harmony en theater, maar zij brachten het, nog voor ze de toppen van hun roem bereikten, als fonkelend rustpunt in een setlist waar de jeugdige viriliteit vanaf spatte. Destijds was het zo’n beetje de enige muzikaal verfijnde extravagantie die ik kende, en die ik me kon veroorloven. Op een haar na lag hun niveau toen zelfs binnen mijn eigen bereik. Het zou de eerste keer zijn geweest dat ik eindelijk iets kon gaan maken waar ik ook graag zelf naar luisterde; een apotheose waar ik uiteindelijk pas aan toekwam nadat ik, mede dankzij mijn dochters, persoonlijk had afgerekend met die onuitroeibare onsterfelijkheidsmythe van de jeugd, voor zover ik tenminste wist.
Ik had de playlist ooit gevonden via mijn huisgenoot, die er wel een consequente muzikale smaak op nahield, maar anderzijds ook Toon Tellegen las. Het is voor mij nooit een reden geweest om online met mijn literatuurkennis te wapperen, al was het maar vanwege het luchtje van zelfverheerlijking, dat boeken sneller in zich opnemen dan liedjes. Anderzijds: iets te vaak hadden flauwe verhaaltjes me even uitgewoond achtergelaten als de meeste popmuziek. Maar daar kun je in ieder geval nog op dansen. Toch zie ik het hiernamaals liever voor me als een eeuwig hoorcollege Engelstalige literatuur dan als een oneindige concertserie door alle negen engelenkoren, met of zonder beat.
De muziek had me tot in mijn buik geraakt, maar de literatuur had me de ogen geopend voor de mens. In sentimentele buien vormen Engelse kerkkoren en majestueuze orgelmuziek nog weleens mijn guilty pleasure. Ik hoop maar dat ik nooit voor het blok zal worden gezet.