Domina
Allebei herkennen we hem meteen. Het eminente lijk bungelt half aan een klimroos in de voortuin van de villa. Het ziet er niet uit. De schouderlange haren verstrikt in de plant, zoals ik me herinner van de Bijbelverhalen. Dat er geweld in het Boek zit, weet iedereen. Maar zo rauw. Het is haar vak geweest, en in zekere zin is het dat nog steeds. ‘Jij denkt dus ook aan prins Absalom,’ zegt ze. Even werktuiglijk als ongevraagd citeerde ze het Woord van God weer eens zodra we de tuin in kwamen lopen. 'En hij ging naar Absalom toe, die nog levend in de boom hing. Hij pakte drie speren en stak ze in Absaloms borst. Daarna kwamen er tien knechten van Joab om Absalom heen staan. Zij sloegen Absalom totdat hij dood was.' 'Ik herinner me alleen de gekuiste versie,' antwoord ik. Maar op een rare manier vind ik haar religieuze ritueeltje ditmaal wel gepast. Anniko negeert het afzetlint en knielt haast eerbiedig bij de dode neer. Misschien voelt ze het ook. Haar kokerrok schuift omhoog, maar haar jas bedekt haar dijbeen. Ze vraagt of ik kom kijken. Haar naaldhakken zorgen nauwelijks voor een loopspoor in de tuin. Al haar gewicht rust op haar voorvoet. Ik ben niet zo koelbloedig. 'Nee, ik blijf hier.' De camera houd ik demonstratief omhoog. Ik draai aan de lens en leg het allemaal vast. Zonder een spoortje ironie zegt ze: 'Dit soort moorden red je ook nog wel zonder telelens, liefje.' Ze wijst op een wond. Ik zoek een goede foto en zoom in. Zelfs op het beeldscherm staat het geweld me tegen. 'Kijk eens naar de schade.' Straks in het lab ontgaat me niets, maar hier, in de actie, zo dicht bij de dood – je merkt dat ze het gewend is. Ze zucht. 'Hij is aangevallen in de rug.' 'Maar hij hangt met zijn rug tegen de muur aan.' 'Precies.' ‘Dan zullen er wel kruitsporen op het lichaam zitten.’ De schedel is niet ingeslagen. Het haar is niet bebloed. Geen wurgstriemen. Het eminente lijk bungelt half aan een klimroos in de voortuin. |
‘Jules?’ Ze staat weer naast me en stopt haar handschoenen terug in de koffer. ‘Hoe goed kende jij Den Daas?’
‘Een beetje, via via. Hij heeft een reputatie bij studentes. De academie is een slangenkuil. En ik vond het een ambitieuze lul, maar dit is ziek. Dit is wraak. Een psychopaat.’ Uit het voorheen witte overhemd steken drie stangen. Het gezicht van de decaan is nauwelijks herkenbaar. De armen en benen lijken me gebroken. Overal blauwe plekken. 'Ken jij hem dan, uit het wereldje?' Dat ze van bondage houdt, overviel me, maar ik kan het wel plaatsen, en ik tref het met haar. Ze schudt haar hoofd. ‘Sowieso is dit het werk van een gek, maar geen blinde wraak. Te mooi.' ‘Smaken verschillen,’ grap ik van de weeromstuit. ‘Flauw. Jij ziet grof geweld. Maar zie je de boodschap niet?’ ‘Absalom, bedoel je? Heb je nou geen oogkleppen op, mevrouw de dominee?’ ‘Kan, maar dat risico neem ik voor lief. Den Daas was al dood. De dader heeft een hoop van de Bijbel opgestoken. En hij had hulp. Of zij.' Om ons heen ritselt het gebladerte in de wind. Ik huiver. Onwillekeurig denk ik terug aan het corps. Wie koeltjes een feut stomdronken voert, hem vissaus met vermalen muizen laat drinken, uren in een kuil met water laat staan en een nacht lang drinkwater ontzegt, kan dit ook. Het is een makkelijke gedachte. Het kunnen mijn eigen oogkleppen zijn. Ik heb het niet meer zo op de ufjes en de ballen. Maar één ding ben ik alvast met Anniko eens. De hele styling is geen toeval. Want toeval speelt in de misdaad geen enkele rol. Utrecht, 9 maart 2021 |