Vanuit de keuken hoor ik onze vrienden grappen maken over hun vaders, die hun vlaggen geen tel later streken dan het officieel vastgestelde tijdstip der zonsondergang. Intussen staat onze eigen vlag beneden al gebruiksklaar. Na Koningsdag heb ik hem meteen provisorisch geprepareerd, zodat hij morgen weer halfstok kan hangen; dit jaar met visdraad. Het blijft een gokje, maar ik heb het getest en het breekt niet zomaar, want dat zou er natuurlijk nogal lullig uitzien.
Op de snelweg richting Burgers' Zoo passeren we de volgende dag onbedoeld een bataljon taxi's met oude mannen erin, het zijn Engelse veteranen. Ergens raakt het me. Mijn dochter van vijf kan niet geloven dat er nog steeds mensen leven die in de oorlog hebben gevochten. Haar kapsel wordt in bedwang gehouden door een oranje diadeem met een rood-zilverwit-blauwe glitterstrik erbovenop. Geheel van plastic: later zal het vast door de EU worden verboden. |
Als ik op Bevrijdingsdag langs zo'n straat fiets met allemaal vlaggen, en de zon schijnt, en wat heerlijk dat we bevrijd zijn in de lente, met al die natuur, dan vraag ik me af of het komt door vroeger of door Zwartboek, of misschien Soldaat van Oranje; maar er gaat iets door me heen, een bepaalde tijdloosheid, een soort weemoed, al weet ik dus niet zeker of ik het vroeger echt gezien heb.
Van de feestweek die we jaarlijks vierden, herinner ik me alleen dit nog: we kochten er voor vijf gulden alvast voetbalshirts voor het WK, want er was een braderie, zoals dat heet; al het extra zakgeld dat we voor de gelegenheid kregen, verbrasten we aan snoep en broodjes worst; en Tareq was de enige buitenlander die we kenden, en daar dachten we verder niet over na. O ja, en Nick uit Canada. Hij heette Hammer, maar wij zeiden natuurlijk Hamer. |
|