Het bed van papa en mama is altijd zo lekker groot en warm en zacht. Ik kijk naar hun dichtgeschoven klerenkast aan het voeteneind, waarin de poes nog had gejongd, bovenop mijn paardendeken. Die noemen we zo omdat er een paard op staat. De zon schijnt door de gordijnen op mijn gezicht. Het is nog best licht, ik kan alles zien zonder zaklamp. Aan de muur hangt een kalender met juni 1984 erop. Ik probeer het te onthouden, want een paar dagen geleden ging mama met me bij het raam staan om te kijken naar de zonsverduistering en toen zei ze dat dit iets heel bijzonders was en dat ik goed moest opletten. In de krant had ik er al wat over gelezen.
Mama zei dat ik vroeger in het ziekenhuis |
Ik moet eigenlijk slapen, maar juist naast het hoofdeinde staan de boeken. Ik lees alle ruggen die ik zie, daar kan ik niks aan doen. Beneden staan ook boeken, maar deze passen er denk ik niet meer bij, al is de tv inmiddels weg. Ik lees Een vlucht regenwulpen en Bijna twaalf, en er is ook een fotoboek over Afrika, en eentje over de oorlog, met hele magere mensen erin. Mama zei dat ik vroeger in het ziekenhuis heb gelegen omdat ik ondervoed was. Ik ken al best veel moeilijke woorden, maar ik weet niet wat regenwulpen zijn, en mama wil het ook niet aan me uitleggen. Dat doe ik wel als je bijna twaalf bent, zei ze lachend. Het liefst lees ik Pinkeltje of strips over De koene ridder uit de Bibliobus, of die stripjes in het krantje van de Rabobank, met Chinezen die lange staarten hebben en punthoedjes en opium. Mijn lievelingsnichtje werkt namelijk bij de Rabobank.
Op ons eigen raam groeien er ’s winters ijsbloemen, maar dit vind ik ook wel een fijn gevoel, al doet de lage zon me soms denken aan God, zo anders ziet alles er dan ineens uit. |
|